Hof van Justitie van de Europese Unie kiest kant van Amazon
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) de zijde gekozen van Amazon en Luxemburg en het beroep van de Europese Commissie tegen een vonnis van mei 2021 van het Gerecht van de Europese Unie verworpen, waarin werd geoordeeld dat Amazon geen onrechtmatige staatssteun van Luxemburg heeft ontvangen. Het vonnis van het HvJ EU is definitief. Wij hebben Amazon bijgestaan op het gebied van Luxemburgse belastingen en transfer pricing-aspecten.
Achtergrondinformatie De zaak betrof de zakelijke aard van een royalty die werd betaald door een Luxemburgse exploitatiemaatschappij (LuxOpCo) aan een Luxemburgse vennootschap (LuxSCS) – een fiscaal transparante entiteit in Luxemburg – voor het gebruik van bepaalde immateriële activa (technologie, marketinggerelateerde immateriële activa en klantgegevens).
In een belastingbesluit uit 2003 bevestigden de Luxemburgse belastingautoriteiten de zakelijke aard van de aftrekbare royaltybetalingen. De ondersteunende transfer pricing-analyse paste de transactionele nettomarge-methode (TNMM) toe, eenzijdige transfer pricing-methode, met LuxOpCo als geteste partij. Daarom werd een zakelijke vergoeding voor LuxOpCo bepaald en elk bedrijfsinkomen boven die vergoeding werd gebruikt om de royalty te betalen. De Europese Commissie was het hier niet mee eens en beschouwde de belastinggrondslag van LuxOpCo als onrechtmatig verlaagd. Het Gerecht oordeelde op zijn beurt dat er fouten waren gemaakt in de feiten en het recht in de analyse van de Europese Commissie en vernietigde het besluit van de Europese Commissie. Voor verdere achtergrond verwijzen wij naar onze belastingflash van 12 mei 2021.
Het oordeel
Het oordeel van het HvJ EU Het HvJ EU bekrachtigt de conclusies van het Gerecht, zij het op andere gronden. In lijn met zijn baanbrekende Fiat-uitspraak van november 2022, oordeelde het HvJ EU dat de OESO-richtlijnen voor transfer pricing geen deel konden uitmaken van het “referentiekader”, d.w.z. de normale belastingheffing in Luxemburg waartegen een selectief voordeel wordt getoetst, omdat het Luxemburgse recht deze richtlijnen niet expliciet noemde en implementeerde. Daarom was het besluit van de Europese Commissie aangetast door een fundamentele fout.
Het HvJ EU oordeelde dat, hoewel het Gerecht ook steunde op een verkeerd referentiekader, het de juiste uitkomst had bereikt. Het HvJ EU besloot dus rechtstreeks in laatste instantie te beslissen en de vernietiging van het besluit van de Europese Commissie te bevestigen.
Impact op andere zaken en belastingbetalers Dit oordeel staat in lijn met eerdere oordelen in de Fiat- en ENGIE-zaken, waarin werd bevestigd dat de Europese Commissie niet kan proberen niet-bindende OESO-richtlijnen voor transfer pricing af te dwingen in plaats van te kijken naar de nationale juridische implementatie van het zakelijkheidsbeginsel. Deze richtlijnen kunnen echter relevant zijn als ze daadwerkelijk worden genoemd in het nationale juridische kader.
Het HvJ EU moet nog steeds beslissen over het beroep van de Europese Commissie in de Apple-zaak, die ook gaat over winstallocatie binnen concern en waarbij de definitie van het juiste referentiekader ook een belangrijk punt van discussie is. Andere zaken bevinden zich nog in de formele onderzoeksfase, waarvan eventuele voortgang niet openbaar is.
Via: Loyens & Loeff.